De essentie van kennis is om het te gebruiken, als je het hebt, en om het toe te geven als je het niet hebt. (Confucius - Kong Qui 551 - 479 voor Chr.)
Op 19 juli heeft de Hoge Raad een prejudiciële beslissing genomen naar aanleiding van de vragen die daarvoor door de Rechtbank Assen in oktober 2018 waren voorgelegd. De vragen hebben betrekking op de aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van de aardbevingen als gevolg van gaswinning in het Groningerveld. In deze procedure wordt door de eisers onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de Maatschap, NAM, EBN en de Staat aansprakelijk zijn voor materiële en immateriële schade in verband met deze aardbevingen. Daarbij is ook de veroordeling gevorderd tot vergoeding van de nog te bepalen schade. Daarvoor heeft de Hoge Raad een aantal vragen beantwoord. Deze antwoorden van de Hoge Raad zijn niet alleen van belang voor woningeigenaren in Groningen, maar ook voor anderen zoals huurders van woningen en Groningse ondernemers die nadeel hebben vanwege de schade aan hun bedrijfsgebouwen.
In geval een ondernemer een schadevergoeding ontvangt vanwege aardbevingsschade, behoort deze vergoeding tot het bedrijfsresultaat. Daarover is dan in beginsel belasting verschuldigd. Het kan echter zijn dat tegenover deze vergoeding een verliespost staat. De vraag is immers of de aardbevingsschade de bedrijfswaarde van de bedrijfsgebouwen heeft verminderd. Dat kan leiden tot een verliespost die het bedrijfsresultaat weer lager maakt. Door de Hoge Raad wordt onder bedrijfswaarde de waarde verstaan die een overnemer van een gehele onderneming zou toekennen aan het afzonderlijke bedrijfsmiddel ‘“ het bedrijfspand ‘“ indien hij zou uitgaan van de overnemingswaarde van het geheel en het voornemen heeft het bedrijf voort te zetten. De bedrijfswaarde is gewoonlijk de optelsom van alle jaarlijkse opbrengsten over de gehele levensduur van een bedrijfspand (de zogenaamde indirecte opbrengstwaarde). Gewoonlijk is deze hoger dan de verkoopwaarde en dan is afwaardering op lagere bedrijfswaarde niet toegelaten. Als echter deze indirecte opbrengstwaarde onder de verkoopwaarde daalt, mag een afwaardering op lagere bedrijfswaarde wel plaatsvinden. Overigens speelt daarbij ook nog de boekwaarde een rol.
Omdat door aardbevingsschade bedrijfsgebouwen volledig onbruikbaar kunnen worden, kan dit leiden tot een forse daling van de bedrijfswaarde daarvan. Dit geeft direct een verlies. Dit verlies kan dan met de ontvangen schadevergoeding verrekend worden. Het komt echter zelden voor dat het verlies en de schadevergoeding precies dezelfde bedragen zijn.
Bij een schadevergoeding dient overigens eerst gekeken te worden waaruit deze bestaat. Hiervan kunnen vergoedingen voor in privé geleden schades, financieringsschade, verplaatsingsschade, stagnatieschade, vermogensschade etc. deel uitmaken. Voor wat betreft de vergoeding vanwege schade aan bedrijfsgebouwen kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde herinvesteringsreserve. Dit volgt uit het zesde lid van artikel 3.54 Wet op de inkomstenbelasting 2001. Daaruit volgt dat voor de toepassing van de herinvesteringsreserve de vergoeding wegens verlies of beschadiging hetzelfde wordt aangemerkt als een verkoopopbrengst. Dit betekent dat bij de bepaling van het bedrijfsresultaat een vergoeding vanwege aardbevingsschade gereserveerd mag worden. Daarover is dan niet ineens belasting verschuldigd. Wel moet voortdurend het voornemen blijken dat deze reserve gebruik wordt voor de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de vervangende bedrijfsmiddelen. Daarin moet in het jaar waarin de vergoeding voor de aardbevingsschade wordt ontvangen of in de daarop volgende drie jaren worden geïnvesteerd om de gevolgen van aardbevingsschade op te heffen. Op deze manier kan een eventuele belastingheffing daarover worden voorkomen.