Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)
De wettelijke regeling
Als onroerende zaken in eigendom zijn van een besloten vennootschap of naamloze vennootschap kan in sommige situaties overdrachtsbelasting verschuldigd zijn als van deze rechtspersonen aandelen worden verkregen. Gewoonlijk vormt voor de heffing van overdrachtsbelasting de directe overdracht van onroerend goed het aanknopingspunt. In artikel 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt daarvoor het belastbaar feit omschreven. In artikel 2, lid 1 staat dat onder de naam ‘overdrachtsbelasting’ een belasting wordt geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. In de andere leden van artikel 2 wordt nadere uitleg gegeven. Ook zijn in dit artikel enkele vrijstellingen opgenomen. Vervolgens is in artikel 4, lid 1, letter a ten aanzien van de verkrijging van aandelen van bv’s of nv’s een aanvullende regeling opgenomen. Op grond daarvan is het mogelijk dat in sommige situaties over de verkrijging van aandelen overdrachtsbelasting betaald moet worden. Dan gaat het om de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon, waarvan de bezittingen op het tijdstip van de verkrijging of op enig tijdstip in het daaraan voorafgaande jaar grotendeels bestaan of hebben bestaan uit onroerende zaken en tegelijkertijd ten minste 30% van de bezittingen bestaat of heeft bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken( bezitseis). Als aanvullende voorwaarde is vermeld dat de onroerende zaken, als geheel genomen, op het moment van de verkrijging geheel of hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken (doeleis). Hoewel deze wettelijke bepaling duidelijk lijkt, blijkt de uitleg soms minder eenvoudig.
Recente rechtspraak
In een recent gepubliceerde uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 22 november 2019 draaide het vooral om de doeleis bij de beoordeling of er overdrachtsbelasting verschuldigd was. De belanghebbende had eerder bij de rechtbank gesteld dat de onroerende zaken van de onderneming op het tijdstip van de verkrijging van de aandelen niet geheel of hoofdzakelijk dienstbaar waren aan het exploiteren van die onroerende zaken. Zijn stelling was dat het de klant niet zozeer ging om enkel het huren van een opslagruimte. Het zou de klant gaan om een samengesteld pakket van diensten waarmee hij ontzorgd werd. Daarvan was opslag er een. De rechtbank stelde echter dat de onderneming zich vooral bezighield met de verhuur van (delen van) onroerende zaken ten behoeve van de opslag van goederen. De rechtbank vond de overige door de onderneming verrichte leveringen en diensten bijkomstig. Volgens de rechtbank was zodoende overdrachtsbelasting bij de aandelenverkrijging verschuldigd op grond van artikel 4, lid 1, letter a.
In hoger beroep oordeelde Gerechtshof Den Haag het tegenovergestelde. Belanghebbende had volgens het gerechtshof wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de verwerving van de aandelen niet gericht was op het enkel verkrijgen van de onroerende zaken die in de onderneming van de verworven vennootschap aanwezig waren. Volgens het gerechtshof was belangrijk dat de overname van die aandelen vooral bedoeld was om een in Nederland opererende concurrent in zijn geheel over te nemen. Die overname hield verband met de bedrijfsstrategie om te komen tot de verwerving van het in dat bedrijf aanwezige surplus aan goodwill en groeipotentie. Het gerechtshof concludeerde dat de onroerende zaken veeleer dienstbaar zijn aan de exploitatie van een geavanceerd opslagbedrijf en zeer kortstondig werden verhuurd. Volgens het gerechtshof gold in deze situatie dezelfde uitzondering ten aanzien van de overdrachtsbelasting als die voor het hotelbedrijf. Derhalve was er toch geen overdrachtsbelasting verschuldigd.