De echte tevredenheid is iets actief zoals de landbouw. Het is de capaciteit alles uit een bepaalde situatie te halen wat er in zit. (Gilbert Keith Chesterton 1874 -1936)
Een uitspraak van de pachtkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2018 kan verstrekkende gevolgen hebben in de agrarische sector. In deze procedure ging het erom dat als een verpachter stelt dat zijn pachter geen agrarisch bedrijf meer heeft omdat hij structureel verlies maakt, dit een grond kan zijn om een doorlopende pachtovereenkomst te laten ontbinden. In het pachtrecht speelt de bedrijfsmatigheid van de activiteiten van de pachter een belangrijke rol. In deze zaak lijken daaraan dezelfde eisen gesteld te zijn als die in het belastingrecht voor een onderneming gelden. Als er geen sprake meer is van bedrijfsmatigheid omdat structureel verlies wordt geleden, kan aldus het gerechtshof de pachtovereenkomst worden ontbonden. Het vraagt weinig voorstellingsvermogen om pachtsituaties in de agrarische sector te bedenken waarbij dit aan de orde kan zijn.
In deze kwestie wilde de verpachter de pachtovereenkomst beëindigen om de vrijkomende grond in het eigen bedrijf te gaan gebruiken. De verpachter beriep zich in deze procedure op artikel 7:312 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat onder andere onder landbouw wordt verstaan steeds voorzover bedrijfsmatig uitgeoefend: akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen; de teelt van griendhout en riet; elke andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van de bosbouw. Iedere bedrijf dat behoort tot één van deze categorieën wordt voor het pachtrecht in beginsel als landbouwbedrijf aangemerkt. Hierbij dient echter ook aan het criterium ‘voor zover bedrijfsmatig’ getoetst te worden. Als een verpachter bij een verzoek tot pachtbeëindiging stelt dat geen sprake is van bedrijfsmatig gebruik van het gepachte, moet hij dit bewijzen. In deze procedure stelde de pachter dat hij wel bedrijfsmatig gebruik maakte van de door hem gepachte percelen. De pachtkamer twijfelde daaraan en droeg de pachter op met feitelijke informatie te motiveren dat toch sprake was van een landbouwbedrijf waarvoor de gepachte grond werd gebruikt.
De pachter bracht onder andere in dat hij een eigen website had waaruit de bedrijfsmatigheid zou blijken. Uit de cijfers die hij overlegde, bleek echter dat de bedrijfsactiviteit onvoldoende was naar het oordeel van de pachtkamer. Er was een negatief kapitaal, er bleken nauwelijks investeringen te zijn en de bedrijfsresultaten van een reeks van jaren waren nihil of buitengewoon laag. Volgens de pachtkamer kon dit niet meer worden aangemerkt als een bedrijfsmatige exploitatie van een agrarische onderneming. Op die gronden werd de vordering tot beëindiging van de pachtovereenkomst toegewezen. Daardoor kwam het gebruik van de grond weer bij de verpachter.
Ook in fiscale zaken wordt soms het ondernemerschap op een vergelijkbare manier beoordeeld. Daarbij wordt de aanwezigheid van een onderneming getoetst aan een vaste definitie. Fiscaal is sprake van een onderneming als er een organisatie van kapitaal en arbeid is waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer waarmee een voordeel wordt beoogd dat redelijkerwijs te verwachten is. Ook dan gaat het om de vraag of de ondernemer in redelijkheid mag verwachten dat zijn activiteiten een positief voordeel opleveren. Als de conclusie is dat het meer dan waarschijnlijk is dat er duurzaam verlies wordt geleden, is het fiscale antwoord dat geen sprake is van een onderneming. Op dit vlak lijken dus voor het pachtrecht en fiscaal recht voor belangrijke beoordelingen dezelfde criteria gehanteerd te worden.