Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)
Verschillende keren is aan mij de vraag voorgelegd of paardenhouders bij de aankoop van onroerende zaken gebruik kunnen maken van de cultuurgrondvrijstelling van de overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling houdt in dat bij de aankoop van cultuurgrond die vanaf het moment van aankoop gedurende tien jaar voortdurend voor professionele agrarische activiteiten gebruikt wordt, geen overdrachtsbelasting verschuldigd is. Indien gedurende deze tienjaarperiode het agrarisch gebruik wordt beƫindigd, wordt de vrijstelling teruggenomen en is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd.
Of paardenhouders van de cultuurvrijstelling gebruik kunnen maken, moet aan met name twee criteria getoetst worden. Het eerste criterium is of de paardenhouderij-activiteiten een onderneming zijn. Daarvoor dient bepaald te worden of sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer om winst te maken die objectief bezien redelijkerwijs te verwachten is. Het Gerechtshof Den Bosch heeft op 21 april 2016 in Hoger beroep op deze grond (zie 4.10) de toepasselijkheid van de cultuurgrondvrijstelling aan een paardenhouder ontzegd. In die kwestie ging het om een weideperceel van nog net geen 9.000 vierkante meter. Het Hof volgde de heffingsambtenaar, die stelde dat het ging om een hobbymatige activiteit.
Dit eerste criterium is sinds het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014 zwaarwegend. In dit arrest was de vraag aan de orde of bij de beoordeling van een organisatie van kapitaal en arbeid als onderneming de rente op geldleningen die zijn aangegaan ter financiering van die organisatie, dient te worden meegenomen. De Hoge Raad beantwoordde deze vraag bevestigend omdat tot die organisatie ook het in de vorm van vreemd vermogen werkzame kapitaal behoort. Door de daaruit voortkomende rentelast bleek het bedrijfsresultaat gedurende een groot aantal jaren negatief. Zodoende kon geen sprake zijn van een winst die objectief bezien ook redelijkerwijs te verwachten is. Volgens de Hoge Raad was er dan ook geen sprake van een onderneming in fiscale zin. Nu wil het zo zijn dat veel activiteiten in de paardenhouderij onder de streep jaarlijks rode cijfers laten zien. Om die reden kunnen dergelijke activiteiten niet als professioneel worden aangemerkt.
Het tweede criterium waaraan de paardenhouderij voor wat betreft de cultuurgrondvrijstelling getoetst moet worden, is of wel sprake is van een landbouwbedrijf. Deze vraag is door de Hoge Raad beoordeeld in haar arrest van 14 november 2014. In die kwestie ging het om de woz en activiteiten met pony’s. De Hoge Raad volgde het hof dat had gesteld dat het begrip landbouw in de zin van artikel 7:312 BW mede omvat veehouderij en weidebouw. Ook het laten begrazen van weilanden door pony’s kan als veehouderij worden aangemerkt. Het Hof had eveneens geoordeeld dat het maaien van weilanden om hooi (als veevoer) te verkrijgen ook als landbouw (weidebouw) kan worden beschouwd. Wel heeft de Hoge Raad gesteld dat paardenhouderij niet als veehouderij wordt aangemerkt voor zover de activiteiten bestaan uit het verlenen van diensten met betrekking tot dieren, zoals de tijdelijke terbeschikkingstelling van dieren (bijvoorbeeld rijpaarden) of het bieden van onderdak aan dieren (bijvoorbeeld een stalhouderij of manege). Beslissend voor de cultuurgrondvrijstelling is of de paarden of producten die de paarden voortbrengen voor de verkoop zijn bestemd.