Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)
In artikel 3.12 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001(Wet IB) is de landbouwvrijstelling opgenomen. In dit artikel wordt in lid 1 uiteengezet welke winst onder de landbouwvrijstelling valt en dus niet is belast. In het tweede lid staat vervolgens wat onder een landbouwbedrijf verstaan moet worden. In lid 1 is vermeld dat tot de winst niet voordelen uit landbouwbedrijf behoren die verband houden met waardeveranderingen van gronden ‘“ daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen ‘“ voor zover deze waardeverandering is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij het gebruik van de grond in het eigen agrarische bedrijf. De vrijstelling geldt niet als de waardeverandering is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf. Dit betekent onder andere dat een waardverandering als gevolg van bijvoorbeeld ophoging van agrarische grond, aanbrengen van drainage of diep woelen niet is vrijgesteld onder de landbouwvrijstelling. Volgens het tweede lid is een landbouwbedrijf een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw ‘“ daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen, bloembollen en paddenstoelen ‘“ of op het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren. Met landbouwbedrijf worden gelijkgesteld binnenvisserij en visteelt. Zodra er landbouwgrond verkocht wordt voor een hogere waarde in het economisch verkeer(Wev) dan de waarde in het economisch verkeer bij agrarisch gebruik (Wevab) is op dat verschil tussen Wev en Wevab de landbouwvrijstelling niet van toepassing. Voor dat in beginsel belaste gedeelte van de verkoopwinst zou dan wellicht de herinvesteringsreserve van artikel 3.54 Wet IB uitkomst kunnen bieden. Van dat artikel zijn dan met name lid 1, lid 4 en wellicht lid 9 in zo’n situatie belangrijk. In lid 1 staat hoe een herinvesteringsreserve wordt gevormd en dat deze tot drie jaar na het jaar van vorming in stand mag blijven als er voortdurend een vervangingsvoornemen is. In lid 4 is vermeld dat met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet wordt afgeschreven(grond) en bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven(bijvoorbeeld gebouwen), de afboeking van een herinvesteringsreserve slechts plaats vindt voor zover de herinvesteringsreserve is gevormd door de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen. Meestal komt dit vanwege die eenzelfde economische functie erop neer dat voor verkochte landbouwgrond nagenoeg dezelfde oppervlakte landbouwgrond moet worden teruggekocht. Bij verkoop van landbouwgrond voor een aanzienlijk hogere prijs dan de Wevab kan dus gewoonlijk niet alle verkoopwinst met een herinvesteringsreserve buiten de belastingheffing worden gehouden. Dat is alleen anders als lid 9 kan gelden. Dat is als de landbouwgrond is vervreemd als gevolg van overheidsingrijpen. Bij de verkoop van landbouwgrond boven de Wevab heeft de landbouwvrijstelling hierbij toch enig positief gevolg. De verkoopopbrengst van landbouwgrond tot aan de Wevab is door de landbouwvrijstelling vrij van inkomstenbelasting. Die vrijgestelde opbrengst behoeft niet te worden geïnvesteerd in de vervangende grond. Op de aankoopprijs van vervangende landbouwgrond mag de herinvesteringsreserve worden afgeboekt tot aan de oude boekwaarde van de verkochte grond. Hierdoor verruimd de toegepaste landbouwvrijstelling toch een beetje de toepasselijkheid van de herinvestingsreserve. Bij de verkoop van landbouwgrond met een lage boekwaarde kan het dan om aanzienlijke bedragen gaan.