Iets goeds bezitten is alleen maar aangenaam als je het kunt delen (Desiderius Erasmus 1466 - 1536)
Artikel 6 Wet Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb)
Verenigingen en stichtingen die een bescheiden positief resultaat behalen met hun activiteiten krijgen niet te maken met de vennootschapsbelasting. Dit uitgangspunt vindt zijn oorsprong in het vogelclubarrest. Daarin ging het om een vereniging van vogeltjesliefhebbers, die voor de clubkas regelmatig oud papier ophaalde. Dit oud papier werd verkocht en dat leverde wat geld op. Een inspecteur zag hierin een ondernemingsactiviteit met een belastbaar bedrijfsresultaat. Uiteindelijk is die kwestie voor de vogeltjesclub goed afgelopen. Naar aanleiding van deze procedure volgde eerst een resolutie waarin onder voorwaarden een vrijstelling werd verleend. Vervolgens kwam daaruit artikel 6 Wet Vpb voort.
In het eerste lid van artikel 6 staat eigenlijk dat veel verenigingen en stichtingen (en er zijn uitzonderingen) indien en voor zover zij een onderneming drijven, voor de vennootschapsbelasting kunnen zijn vrijgesteld. Het exploitatieresultaat moet dan binnen in artikel 6 gestelde grenzen blijven. De winst van dat jaar mag namelijk niet meer bedragen dan € 15 000,-, dan wel van dat jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedragen dan € 75 000,-. Indien in een jaar verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil. De financiële bandbreedte lijkt duidelijk. Het feit dat op 16 oktober jongstleden ten aanzien van dit artikel 6 een conclusie van de advocaat generaal bij de Hoge Raad is gepubliceerd, geeft aan dat toch verschillende uitleg mogelijk is. Daarmee dienen dergelijke verenigingen en stichtingen wellicht rekening te houden.
Verschillende uitleg van artikel 6
De Rechtbank Gelderland en vervolgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwamen tot een verschillende uitleg van artikel 6, lid 1 Wet Vpb. In het geschil ging het om een vereniging die nog geen vijf jaar bestond en die in een jaar een winst boven de € 15.000,- had behaald, maar de winsten samen overschreden niet de € 75.000,-. Volgens de rechtbank is € 75.000,- een absolute grens, ook als het lichaam nog geen vijf jaren bestaat. Deze uitleg strookt volgens de rechtbank met het doel om lichamen met bijkomstige winst niet in de heffing te betrekken en is tekstueel verdedigbaar. Volgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daarentegen valt de situatie van deze vereniging bij grammaticale uitleg buiten artikel 6, lid 1. De uitleg van het gerechtshof is dat, omdat de vereniging in 2012 meer dan € 15.000,- winst had gemaakt en nog geen 5 jaar bestond, zij niet aan het vereiste van ‘vier daaraan voorafgaande jaren’ kan voldoen. Het gerechtshof volgde daarmee de inspecteur. De vereniging ging in cassatie bij de Hoge Raad.
De uitleg van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt in zijn conclusie dat er steeds een dubbele toets van het resultaat van verenigingen en stichtingen moet plaatsvinden. De eerste toets is de bepaling of het jaarresultaat het plafond van € 15.000,- wel of niet overschrijdt. Als dat het geval is, moet aan het tweede winstplafond van € 75.000,- worden getoetst. Omdat het cumulatieve resultaat van deze vereniging in haar eerste drie jaren minder dan € 75.000 bedroeg, geldt de vrijstelling van artikel 6 volgens de advocaat-generaal. Overschrijdt het resultaat van de vereniging in de twee daaropvolgende jaren zowel de € 15.000,- en daarbij het tweede winstplafond dan is zij vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van deze jaren. De uitleg van de advocaat-generaal is verhelderend, maar uiteindelijk is aan de Hoge Raad het laatste woord.