Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)
Op 30 november 2018 heeft de Hoge Raad de uitspraak bevestigd dat de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting in geval van een schenking van aandelen van een vastgoed-bv van toepassing kan zijn. Bij het Gerechtshof was de vraag aan de orde of belanghebbende recht had op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor bedrijfsopvolging, zoals is opgenomen in artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, Wet op belastingen van rechtsverkeer. Die vrijstelling geeft aan dat de verkrijging van goederen door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van een ondernemer is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Die goederen dienen dan wel te behoren tot en dienstbaar te zijn aan diens onderneming die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet. Het Gerechtshof had eerder deze vraag in 2017 in haar uitspraak bevestigend beantwoord omdat de betreffende bv met de onroerende zaken ook een materiële onderneming dreef.
De nieuwe aandeelhouder had in februari 2015 € 141.360,– overdrachtsbelasting betaald vanwege de schenking van alle aandelen van een houdster-bv. Deze houdster-bv en haar dochter-bv exploiteren onroerende zaken die dienstbaar zijn aan de materiële onderneming, die door de bv’s wordt gedreven. De aandelen van deze houdster-bv waren ten tijde van de schenking zogenaamde fictieve onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Artikel 4, lid 1, aanhef en letter a zijn bedoeld om te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting kan worden ontgaan. Dan zou de overdracht van onroerend goed kunnen plaatsvinden door aandelenoverdracht. Volgens het gerechtshof is deze bepaling niet van toepassing als een kind van zijn ouder(s) een schenking krijgt van alle aandelen van een bv die een materiële onderneming drijft. Daarvoor geldt namelijk de voormelde vrijstelling voor overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter b Wet op belastingen van rechtsverkeer. In deze situatie betekent dit dat de bv een materiële onderneming moet drijven, die in haar geheel door de verkrijger moet worden voortgezet. Daarbij moeten door het kind alle aandelen worden verkregen, zodat ook de volledige zeggenschap in die onderneming van de ouder(s) op het kind overgaat. Aan deze beide voorwaarden was in de voorliggende situatie voldaan zodat de vrijstelling van toepassing is.
Volgens de Hoge Raad zijn de artikelen 4 en 10 Wet op belastingen van rechtsverkeer erop gericht dat de verkrijging van aandelen in zogenoemde onroerendezaaklichamen wordt belast op dezelfde manier als zou het onroerend goed zelf zijn verkregen. Als er dus aandelen worden overgedragen in een onroerendzaaklichaam is over die verkrijging in beginsel wel overdrachtsbelasting verschuldigd. Deze artikelen zijn dus blijkbaar niet bedoeld de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam onder de heffing van overdrachtsbelasting te brengen voor zover een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting van toepassing is. Het was in deze zaak niet ter discussie dat de zoon voldoet aan het vereiste van voortzetting van de onderneming ondanks dat deze werd gedreven in de vorm van een besloten vennootschap.
mr. Franc Beekmans
03-01-2019
(gefacilieerde) bedrijfsoverdrachten Vastgoedvraagstukken & onteigening Maatschap, vof- & bv-structuren Schenking & erfenis