Bij alles wat je doet in je leven, gaat het erom dat je gepast handelt. (Desiderius Erasmus 1466 - 1536)
Om een overdracht van bedrijfsvermogen binnen de familiesfeer niet onnodig duur of onbetaalbaar te maken, is er een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Deze staat in artikel 15, lid 1 onderdeel b Wet op belastingen van rechtsverkeer. Daarin staat dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan diens onderneming die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet. Vervolgens is vermeld dat met een kind een pleegkind gelijk is gesteld. Met een broer of zuster is een halfbroer, halfzuster, pleegbroer of pleegzuster gelijk gesteld. Zowel in de wettekst als door middel van de algemene maatregel van bestuur zijn aan de toepasselijkheid van deze vrijstelling aanvullende eisen gesteld. In de wettekst staat bijvoorbeeld dat het moet gaan om onroerende zaken die behoren tot en dienstbaar zijn aan een onderneming. Die onderneming moet (al dan niet gefaseerd) worden voortgezet door de verkrijgers. Daarmee dient dus de overdrager een in de wet bepaalde familieband te hebben. Om gebruik te maken van deze vrijstelling mag het begrip ‘onderneming’ ruim worden uitgelegd. Het mag bijvoorbeeld gaan om een belang in een maatschap of vennootschap onder firma. Ook mag het gaan om een zelfstandig gedeelte van een onderneming. Wat betreft de voorzetting staat nergens duidelijk hoe lang die voortzetting moet voortduren. In algemeenheid wordt uitgegaan van tenminste een driejaarstermijn, omdat deze termijn ook voor een nadere vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt.
De hiervoor zeer kort beschreven faciliteit is door middel van een besluit van de Staatssecretaris van financiën van 5 juni 2018 aangevuld. De staatssecretaris keurt in dit besluit goed dat in sommige situaties wordt afgeweken van de strikte uitleg van de wet door middel van toepassing van de zogenaamde hardheidsclausule. Daardoor wordt de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting bij overdrachten binnen de familiesfeer ruimer, maar er blijven wel eisen gelden waaraan voldaan moet worden.
In dit besluit meldt de staatssecretaris dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting ook geldt voor een verkrijging van een onderneming door een familielid, die wordt gevolgd door de inbreng van die onderneming in een BV, waarvan dit familielid alle aandelen houdt. In zo’n geval zet het familielid die de onderneming krijgt, zelf dus niet voort maar zijn of haar bv. Ook het familielid dat na de verkrijging van de onderneming, deze inbrengt in een maatschap of vof mag deze vrijstelling toepassen. Dan dient de verkregen onderneming wel ingebracht te worden in een personenvennootschap met de (aanstaande) echtgenoot of met een ander familielid van de oorspronkelijke ondernemer. De ingebrachte onderneming mag dan uitsluitend worden voortgezet door het familielid samen met deze naasten. Bij een voortzetting door het familielid samen met zijn of haar aanstaande echtgenoot geldt de goedkeuring uitsluitend als zij trouwen of een geregistreerd partnerschap aangaan binnen zes maanden na de overdracht van de onderneming. In het besluit zijn nog enkele andere situaties vermeld waarbij de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting geldt voor een familielid die bedrijfsmatig bestemd onroerend goed verkrijgt. Er is dus nog meer vrijstelling dan uit de wet blijkt!