Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)
Staking en ondernemingsvermogen
Zodra bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, heeft dit gevolgen voor de fiscale kwalificatie van de vermogensbestanddelen van die onderneming. Het stakingsmoment valt meestal samen met het einde van de organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer om een voordeel te behalen dat ook objectief bezien redelijkerwijze te verwachten is. De precieze beëindigingsdatum is juridisch en fiscaal belangrijk. Op juridisch vlak kan bijvoorbeeld gedacht worden aan specifieke overeenkomsten die onlosmakelijk verband houden met de bedrijfsvoering en die verplichtingen teweeg brengen. Op fiscaal terrein blijkt voor wat betreft de inkomstenbelasting (en de vennootschapsbelasting) veelal pas uit de aangifte die wordt ingediend dat de onderneming is beëindiging. Uit die aangifte moet blijken hoe de staking fiscaal is ‘afgewerkt’ en welke financiële resultaten deze tot gevolg heeft. Als het om een onderneming van een natuurlijke persoon gaat, geldt daarbij de hoofdregel dat bij een staking een tot het ondernemingsvermogen behorend bedrijfsmiddel, naar het privévermogen moet worden overgebracht als dit niet is verkocht. Na het jaar van staking dienen dergelijke goederen voor de waarde in het economisch verkeer in de aangifte inkomstenbelasting te worden opgenomen in box 3. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk zoals bleek uit het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF5826). Niet iedere belastingplichtige, administrateur of adviseur blijkt hierop bedacht te zijn. Het kan vergaande gevolgen hebben of na staking er inkomstenbelasting volgens de tarieven van box 1 of van box 3 verschuldigd is.
Na staking toch nog ondernemingsvermogen
Uit het arrest van de Hoge Raad volgde dat na staking van de gehele onderneming in sommige situaties een bedrijfsmiddel toch als ondernemingsvermogen aangemerkt moet worden. De Hoge Raad stelde namelijk dat soms afgeweken moet worden van de hoofdregel als sprake is van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van dat bedrijfsmiddel. Dan blijft dat vermogensbestanddeel behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen. Dit geldt altijd als het bedrijfsmiddel na de staking wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop (Hoge Raad 29 januari 1997, nr. 31 822, LJN: AA2087, BNB 1997/144). Dit doet zich dus ook voor indien, voordat de onderneming gestaakt wordt, al activiteiten ondernomen werden om op termijn tot een verkoop te komen die waarschijnlijk leidt tot een hogere verkoopopbrengst. Over een dergelijke situatie sprak zich het Gerechtshof Arnhem uit op 6 maart 2012 waardoor een nagekomen verkoopresultaat alsnog als stakingswinst belast werd (ECLI:NL:GHARN:2012:BV9126). In zo’n situatie kan dat bedrijfsmiddel niet tot het privévermogen worden gerekend met alle mogelijke fiscale gevolgen van dien. Als het bijvoorbeeld om landbouwgrond gaat, dient bedacht te worden dat bij tijdelijke verpachting na de staking de landbouwvrijstelling niet geldt over wellicht (een deel van) de waardestijging. Denkbaar is dat de ondernemer, die zijn onderneming staakte, een of meerdere bedrijfsmiddel(en) niet heel duidelijk heeft overgebracht naar het privévermogen. Daaruit kan de Belastingdienst de conclusie trekken dat het bedrijfsmiddel wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop. Dan is op die verkoop het progressieve tarief van box 1 van toepassing en niet de lagere vermogensrendementsheffing van box 3.
Gedeeltelijke staking, vastgoed naar privévermogen?
Op 17 maart 2021 sprak de rechtbank Noord-Nederland zich in eerste aanleg uit in een procedure die ging om de toepassing van de zogenaamde foutenleer ten aanzien van landbouwgrond. De belastingplichtige had een denkfout gemaakt. Hij meende dat het niet was toegelaten om deze niet verkochte landbouwgrond over te brengen naar het privévermogen in geval van staking van een zelfstandig gedeelte van zijn onderneming. Hij had immers nog een onderneming. De rechtbank stelde vast dat de situatie van deze belastingplichtige afweek van de hoofdregel uit het arrest van de Hoge Raad van 2003. Die gaat uit van de staking van een gehele onderneming waarbij bedrijfsmiddelen naar privé moeten worden overgebracht. De Rechtbank Noord-Nederland las in de door de Hoge Raad gebruikte overwegingen niet dat de hoofdregel alleen maar geldt bij een gehele staking en niet bij een gedeeltelijke staking. De rechtbank kon daarnaast geen goede redenen bedenken waarom deze rechtsregel niet ook bij de gedeeltelijke staking van toepassing zou zijn. Er was geen sprake van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van deze landbouwgrond. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de (hoofd)regel uit het arrest van 2003 ook van toepassing is indien sprake is van een gedeeltelijke staking. De rechtbank liet de toepassing van de foutenleer toe zodat de onderhavige landbouwgrond alsnog als privévermogen werd aangemerkt. Ook bij de staking van een zelfstandig of evenredig deel van een onderneming kunnen bedrijfsmiddelen in beginsel naar het privévermogen worden overgebracht. Dat kan later veel belasting besparen.