Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)

Erfbelasting, waarde in het economisch verkeer en bestemmingswijziging

Waarde in het economisch verkeer

In geval van een erfenis moet de daaruit voortvloeiende erfbelasting worden betaald door diegene die nagelaten vermogensbestanddelen krijgt. In artikel 5, lid 1 van de Successiewet 1956 (SW) staat namelijk dat de erfbelasting wordt geheven van hetgeen ieder verkrijgt, eventueel na aftrek van zijn aandeel in de volgens de SW voor aftrek in aanmerking komende schulden, legaten en lasten. Het percentage dat voor de berekening van die erfbelasting gehanteerd wordt, is afhankelijk van de relatie tot de erflater en van de totale waarde van de erfrechtelijke verkrijging. Om deze waarde te kunnen bepalen, gelden waarderingsbepalingen.

De waarderingsbepalingen voor de erfbelasting zijn in artikel 21 SW opgenomen. Het eerste lid geeft het uitgangspunt. In beginsel dient de erfrechtelijke verkrijging te worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van overlijden. Bij deze waardering dienen alle feiten en omstandigheden te worden meegewogen, die spelen op het moment van overlijden. Volgens vaste rechtspraak is de waarde in het economische verkeer de prijs die de meest biedende gegadigde zou betalen na de best voorbereide verkoop op het meest geschikte moment. Voor uitdrukkelijk in de SW benoemde vermogensbestanddelen wordt van dit beginsel afgeweken. Dat is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van de waarde waarvoor de eigen woning in de aangifte erfbelasting moet worden meegenomen. Daarvoor schrijft artikel 21, lid 5 dwingend voor dat daarvoor de WOZ-waarde gevolgd moet worden. Uit rechtspraak zoals de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2014 blijkt dat daarvan niet kan worden afgeweken.

Waarde in het economisch verkeer betreft ook verwachtingswaarde

Het uitgangspunt dat bij de aangifte erfbelasting uitgegaan moet worden van de waarde in het economisch verkeer, leidt ertoe dat ook eventueel te verwachte bestemmingswijzigingswinst of beter gezegd verwachtingswaarde van onroerend goed aangegeven moet worden. Dit bleek onder andere uit de uitspraak in hoger beroep van 22 maart 2019 van Hof  ’s Hertogenbosch. Door het Hof werd gesteld dat de verwachtingswaarde de meerwaarde is die gerealiseerd zou kunnen worden als de projectontwikkeling (in deze zaak van landbouwgronden naar golfbaan) door zou gaan. Het Hof stelde voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat de Inspecteur, die zich beroept op een hogere waarde van de landbouwgronden, daarvoor feiten en omstandigheden dient te stellen. Als die worden bestreden moet de inspecteur aannemelijk maken dat de waarde van de landbouwgronden toch op een hoger bedrag moet worden gesteld. Uit de feiten bleek dat de belanghebbende bereid was om meer te betalen voor de landbouwgrond rekening houdend met een verwachtingswaarde. Verder was in een gesprek met de inspecteur kort na de overlijdensdatum gemeld dat het de bedoeling was om de bestemming te wijzigen. Ook in een memo van gemeente werd verwezen naar een totaalvisie die uitging van een toekomstige bestemmingswijziging. Op grond van deze omstandigheden maakte de verwachtingswaarde op het moment van overlijden deel uit van de waarde in het economisch verkeer. Voor deze waardering was niet van belang dat later van de bestemmingswijziging werd afgezien. Voor een correcte toepassing van de waarderingsregels van artikel 21 SW zijn dus de feiten en omstandigheden op het moment van overlijden beslissend.

Bekijk alle artikelen van Huisvennen Advies B.V.

mr. Franc Beekmans

07-04-2020

Vastgoedvraagstukken & onteigening Schenking & erfenis

De laatste blogs via de mail ontvangen? Schrijf u hieronder in.