De echte tevredenheid is iets actief zoals de landbouw. Het is de capaciteit alles uit een bepaalde situatie te halen wat er in zit. (Gilbert Keith Chesterton 1874 -1936)
Wildschade aan gehouden dieren
Indien er door in het wild levende dieren schade wordt aangericht, kan deze gemeld worden Bij12. BIJ12 kan onder voorwaarden een tegemoetkoming verlenen vanwege dergelijke schade. Het moet dan gaan om schade die is veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde inheemse diersoorten aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Op de website zijn 32 redenen opgenomen om een verzoek om vergoeding van wildschade af te wijzen. Door de meeste provincies zijn deze overgenomen bij de bepaling of er al dan niet een schadevergoeding uitgekeerd dient te worden. Als het gaat om schade die wordt aangericht door in het wildlevende roofdieren of roofvogels (predatieschade) geldt dat alleen schade aan bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren in principe voor schadevergoeding in aanmerking komt. Schade door ziekten die (mogelijk) in het bedrijf zijn binnengebracht door ‘wilde soortgenoten’ of andere dieren wordt als bedrijfsrisico aangemerkt. Denk daarbij aan de vogelpest, (Afrikaanse) varkenspest en mond-en-klauwzeer. Daarvoor wordt geen schadevergoeding uit het wildschadefonds/faunafonds verstrekt.
In een uitspraak van de Raad van State uit 2003 waarbij het ging om een pluimveehouder die schade claimde die door haviken werd aangericht ten aanzien van zijn buiten lopende eco-kippen, werd deze schade als een gebruikelijk bedrijfsrisico aangemerkt. De uitkomst van deze uitspraak was dat alleen in overmachtsituaties een tegemoetkoming in schade aangericht door bejaagbare vogels, behoeft te worden verstrekt. Van overmacht is slechts sprake, indien het gaat om onvoorzienbare, van buiten komende oorzaken die redelijkerwijs niet voor risico van de betrokken landbouwer komen en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen, niet dan ten laste van buitensporige offers hadden kunnen worden vermeden. Er moet dan wel sprake zijn van wildschade groter dan de schade die behoort tot het normale bedrijfsrisico. In deze kwestie werd geoordeeld dat het ging om een normaal bedrijfsrisico.
Overigens rust op iedere (professionele) dierenhouder de plicht om de gehouden dieren te beschermen voor predatieschade. Dit volgt uit het Besluit houders van dieren, artikel 6.1, lid 3. Hierin staat dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren. Gelet op de toenemende vossenstand, het groeiende aantal dassen, marters, wolven, goudjakhals etc. dienen er dus beschermingsmaatregelen te worden getroffen.
Fiscale voorziening?
Gelet op de beschermde status van een heleboel roofdieren en roofvogels zijn deze niet meer uit Nederland weg te denken. Breed maatschappelijk -en veelal buiten de landbouw- leeft de opvatting dat dergelijke diersoorten onbeperkt hun gang moeten kunnen gaan. Ze worden tot het ecosysteem gerekend en passen bij de verdere ontwikkeling van natuurgebieden. Door deze benadering zullen de aantallen roofdieren en roofvogels toenemen. Deze trend is al tientallen jaren geleden ingezet. Daardoor zullen deze dieren zich in toenemende mate vergrijpen aan landbouwhuisdieren zoals kippen, kalveren, schapen, geiten etc.
Deze ontwikkeling in de natuur biedt veehouder(s) die een wolf, vossen of andere roof-dieren/vogels in de directe omgeving hebben, een aanknopingspunt om ten laste van het bedrijfsresultaat een voorziening te gaan vormen. Er wordt immers voldaan aan de eisen die aan een (fiscale) voorziening worden gesteld. De uitgaven voor bijvoorbeeld een wolf-werende afrastering vindt zijn oorsprong in omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan. Verder is er een redelijke mate van zekerheid dat de kosten vroeg of laat zich zullen voordoen en deze kosten kunnen aan die periode worden toegerekend. Om een voorziening te kunnen vormen geldt als bijkomend vereiste dat de veehouder wel moet kunnen aantonen het voornemen te hebben de kosten te gaan maken. Dit kan met een goed onderbouwde offerte waaruit een redelijke mate van zekerheid blijkt dat men binnen afzienbare tijd zal overgaan tot een dergelijke besteding. Op die manier kunnen de kosten van een dergelijke investering worden gespreid en betaalt de Nederlandse overheid al op een eerder tijdstip mee aan een dergelijke investering.