Iets goeds bezitten is alleen maar aangenaam als je het kunt delen (Desiderius Erasmus 1466 - 1536)
Aansprakelijkheid voor belastingschulden
In de Invorderingswet 1990(IW) is Hoofdstuk VI volledig gewijd aan aansprakelijkheid voor belastingschulden. Voor bestuurders van o.a. stichtingen en verenigingen zijn er een aantal artikelen, die relevant zijn. Het is namelijk mogelijk dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een belastingschuld. Daarover ging de procedure waarover de Rechtbank Zeeland-West Brabant op 5 april 2016 uitspraak deed. Zodoende kan er niet genoeg op gehamerd worden dat stichtingsbesturen zorgvuldig moeten zijn met belastingzaken. De praktijk leert echter dat regelmatig de administratie of fiscale zaken niet op orde zijn. Persoonlijke aansprakelijkheid kan daarvan het gevolg zijn als daardoor onbehoorlijk bestuur kan worden aangetoond.
In artikel 49 IW staat dat aansprakelijkstelling van een bestuurslid door de ontvanger plaatsvindt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een bestuurslid krijgt daarmee alleen maar te maken nadat de stichting in gebreke is met de betaling van haar belastingschuld. De beschikking vermeldt in ieder geval het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat en de termijn waarbinnen het bedrag moet worden betaald. Daarbij kan eveneens een bestuurlijke boete aan de orde zijn.
Vrijstelling voor de vennootschapsbelasting beperkt hoofdelijke aansprakelijkheid
Volgens de artikelen 36 en 36b IW is iedere bestuurder van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting of de omzetbelasting, voor zover dat lichaam aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen. Als dus een stichting vanwege haar bescheiden exploitatieresultaten vrijgesteld is voor de vennootschapsbelasting, kunnen de bestuursleden niet voor een belastingschuld van de stichting in verband met loonbelasting of omzetbelasting persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
De vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor o.a. stichtingen is afhankelijk van de hoogte van de winst. Stichtingen die geen onderneming hebben maar ook stichtingen en vergelijkbare organisaties die wel een onderneming drijven, zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting:
Volgens de website van de Belastingdienst wordt de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting automatisch toegepast als wordt voldaan aan de voorwaarden. Indien de vrijstelling van toepassing is, krijgt de stichting een nihilaanslag. Voor veel stichtingen komt het niet zo ver. Die worden kort na de inschrijving in het handelsregister door de Belastingdienst schriftelijk over de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting geïnformeerd.
Door stichtingen met sterk wisselende resultaten wordt wel overwogen om toch te verzoeken om in de vennootschapsbelasting te worden betrokken. Dan kunnen verliezen worden verrekend met de winsten uit andere jaren. Met deze vennootschapsbelastingplicht ontstaat dan eveneens de mogelijkheid van toepassing van de artikelen 36 en 36b IW. In geval dan een keer loonbelasting en/of omzetbelasting niet door de stichting kan/kunnen worden afgedragen, kunnen de bestuursleden daarvoor worden aangesproken.
Vermijd aansprakelijkheid en koester de vrijstelling vennootschapsbelasting
Uiteraard dient ieder bestuur van een stichting ervoor in te staan dat haar administratie op orde is. Deze moet daarop regelmatig worden nagekeken door alle bestuursleden. Vervolgens moeten alle bestuursleden erop toezien dat de stichting op de juiste manier in de belastingheffing wordt betrokken en haar verplichtingen daaruit nakomt. In geval de stichting voor de vrijstelling vennootschapsbelasting in aanmerking komt, is dat uiteraard een financieel voordeel. Echter een niet onbelangrijke bijkomstigheid is dat dan ook de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuursleden is ingeperkt. Dat volgt immers uit de Invorderingswet 1990.