Iets goeds bezitten is alleen maar aangenaam als je het kunt delen (Desiderius Erasmus 1466 - 1536)
Voor bepaalde diensten in de medische en zorgsector is in de Wet op de omzetbelasting 1968 een vrijstelling voorzien. Aan deze vrijstelling zijn specifieke eisen verbonden. De vrijstelling houdt enerzijds in dat ten aanzien van de in de wet genoemde diensten geen omzetbelasting berekend hoeft te worden. Anderzijds is er ook een keerzijde. Zzp’ers die zonder tussenkomst van een ander in de zorgsector werkzaam zijn en instellingen die vrijgestelde zorg bieden, kunnen de aan hen berekende omzetbelasting niet in aftrek brengen.
Holdingstructuur in de zorgsector
Een aantal zorgaanbieders hebben een zogenaamde holdingstructuur. Dit is een combinatie van twee of meer besloten vennootschappen. Dat wil zeggen dat de zorgactiviteiten worden uitgeoefend in een besloten vennootschap, die de werk-bv of werkmaatschappij wordt genoemd. De aandelen daarvan zijn in handen van een andere besloten vennootschap. Die wordt de houdster-bv, holding of management-bv genoemd. Van een management-bv wordt pas gesproken zodra die-bv ook als manager van de werk-bv optreedt. Vaak is de manager persoonlijk ook als zorgverlener werkzaam of is hij of zij nauw ondersteunend betrokken bij de door de werk-bv aangeboden zorg. Voor de door de management-bv verleende diensten moet de werk-bv uiteraard betalen.
Omzetbelasting over de activiteiten van de holding voor de werk-bv
Bij ondernemers in de zorgsector met een holdingstructuur leefde de vraag of over de werkzaamheden van de holding of management-bv omzetbelasting verschuldigd was. De Hoge Raad had al eens voor een vergelijkbare situatie die betrekking had op de financiële sector, duidelijk gesteld dat de aard en inhoud van de verleende dienst bepalend was. Ook in dat geval ging het om voor omzetbelasting vrijgestelde activiteiten. Daarover hoefde de management-bv geen omzetbelasting te berekenen. In dergelijke situaties zou een fiscale eenheid tussen holding-bv en werk-bv uitkomst kunnen bieden. Dan moet sprake zijn van een organisatorische, financiële en economische verwevenheid tussen de beide bv’s. In geval van vrijgestelde prestaties was steeds het uitgangspunt dat die een fiscale eenheid in de weg stonden.
Besluit Staatssecretaris van financiën december 2018
Voor de zorgsector leek een besluit van de Staatssecretaris van december 2018 voor met name holdingstructuren ingrijpend te zijn. In dit besluit is duidelijk gemaakt dat in beginsel bij het inlenen van personeel in de zorgsector de vrijstelling van omzetbelasting van toepassing kan zijn. Daaraan zijn zodanige eisen verbonden dat met name het ‘inlenen van personeel’ door een werk-bv van haar houdster-bv niet onder de vrijstelling te brengen is. Het gevolg van dit besluit bleek te zijn dat door de houdster- of management-bv voor haar werkzaamheden aan de werk-bv omzetbelasting berekend moest worden. Die omzetbelasting was voor de werk-bv niet aftrekbaar.
Hoge Raad arresten van 5 juli 2019
In juli 2019 heeft de Hoge Raad echter in twee arresten de eisen verduidelijkt die voor de fiscale eenheid gelden. Volgens de Hoge Raad komt het aan op de onderlinge verwevenheid van personen en lichamen. Daarvoor moeten ook prestaties die een ondernemer voor een andere ondernemer verricht en die dienstbaar zijn aan niet-economische (lees vrijgestelde) activiteiten van laatstbedoelde ondernemer, in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of tussen hen economische verwevenheid bestaat. Van die verwevenheid is sprake indien de activiteiten van de ene ondernemer in hoofzaak ten behoeve van de andere ondernemer worden uitgeoefend. Deze uitleg lijkt voordelig te zijn voor de holdingstructuren in de zorgsector. Als er sprake is van een fiscale eenheid behoeft namelijk over de onderlinge verhoudingen tussen de bv’s geen omzetbelasting te worden berekend en afgedragen.