Iets goeds bezitten is alleen maar aangenaam als je het kunt delen (Desiderius Erasmus 1466 - 1536)
De veranderingen in de energiemarkt hebben zowel gemeentes als provincies geen windeieren gelegd. Zij hebben tientallen miljoenen kunnen bijschrijven op hun bankrekeningen. Als je al deze bedragen bij elkaar optelt, gaat zelfs om miljarden. De overheden hebben dankzij deze gelden allerlei initiatieven en onderzoeken kunnen financieren. Daarbij werd met regelmaat de samenwerking gezocht met het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en/of maatschappelijke organisaties om bepaalde projectdoelen te bereiken. Om deze projectdoelen te realiseren, werden de gelden aan zogenaamde publiek-private samenwerkingen ter beschikking gesteld. Vanuit fiscaal juridische optiek is dit op z’n zachtst gezegd opmerkelijk, wellicht onzorgvuldig en eigenlijk zelfs een beetje vreemd.
Dit is misschien opmerkelijk, onzorgvuldig en vreemd omdat de vraag is welke juridische status de publiek-private samenwerking heeft. Omdat aan de publiek private samenwerking geen enkel artikel is gewijd in boek 2 van ons Burgerlijk Wetboek, lijkt deze in beginsel rechtspersoonlijkheid te missen. Wellicht kan de pps als informele vereniging worden aangemerkt. Deze wordt immers nooit ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar een aantal van de publiek private samenwerkingen hebben wel een soort van bestuur, leden of deelnemers, eigen kasmiddelen en een gezamenlijk doel. Wie daarvan de juridische eindverantwoordelijkheid draagt, is meestal onduidelijk. Als de rechtsfiguur van de informele vereniging hiervoor geldt, leidt dit automatisch er toe dat de leidinggevenden daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. Nu zal het wellicht met die hoofdelijke aansprakelijkheid wel niet zo’n vaart lopen zolang men de financiële polsstok beperkt tot de verstrekte overheidssubsidie.
Dat de pps vaak als een separate entiteit bedoeld is, leidt geen twijfel. meestal treedt zo’n samenwerking immers naar buiten toe, neemt deel aan het economisch verkeer en treedt zelfs in enkele gevallen in concurrentie. Dit laatste heeft onherroepelijk tot gevolg dat dan voldaan moet worden aan alle eisen die gelden voor een omzetbelastingplichtige. Dit heeft dan weer tot gevolg dat de voor het specifieke project toegekende gelden wellicht gerichte subsidies zijn. Daarover moet dan omzetbelasting berekend worden in overeenstemming met het rapport van de overheid van 30 juni 2016. Overigens geldt voor de berekening en afdracht van de omzetbelasting dat daarvoor niet alleen de entiteit aansprakelijk gehouden is, maar eventueel ook haar ‘bestuurders’. Ik ben ervan overtuigd dat in veel gevallen waarin een pps tot stand is gebracht, hieraan niet is gedacht.
Het valt niet uit te sluiten dat een pps zelfs het basale ondernemerschap van de omzetbelasting overstijgt. Soms kan een pps worden aangemerkt als een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer om daarmee een voordeel te behalen dat ook in redelijkheid te verwachten is. Zodra een pps aan deze definitie voldoet, moeten haar resultaten aan de vennootschapsbelasting getoetst worden.
Wellicht kan de hiervoor geschetste problematiek eenvoudig worden opgelost, door van iedere pps een stichting te maken. Dan wordt het een publiek private stichting en dus nog steeds een pps. Daarmee zijn risico’s af te zonderen en ontstaat duidelijkheid wat betreft verantwoordelijkheden en fiscaliteit. Een dergelijke stichting kan ook de doelen dienen, die nu met een pps worden beoogd. Wellicht is het zorgvuldig om nog een paar uur advies in te winnen bij een fiscaal jurist. Daarvoor lijkt overigens voldoende budget aanwezig bij de bedoelde overheden.